AGRYRIS MODEL I EN II

‘Het verschil tussen ‘praat’- en ‘daad”


De twee modellen van Argyris betreffen de manier waarop mensen daadwerkelijk handelen en de impliciete theorie die zij daarbij hanteren. Deze ‘daad-theorie’ (’theory in use’) wijkt overigens vaak af van de manier waarop men denkt te handelen, de zogenaamde ‘praat-theorie’ (‘espoused theory’.)

De gebruikelijke handelingstheorie van mensen in organisaties, waarschijnlijk gevormd in eerdere socialisatie, is model I. De logica daarin benadrukt eenzijdige (unilaterale) beheersing (control) van de situatie, door zelf te winnen en anderen te laten verliezen. Negatieve emoties dienen vermeden te worden en rationeel optreden staat voorop. Daartoe worden taken zo ontworpen dat beheersing gegarandeerd wordt, men zichzelf en anderen beschermt tegen negatieve invloeden en men zelf aan het roer blijft staan.

Wie op deze manier handelt, bespaart zichzelf veel onzekerheid, krijgt relatief weinig kritiek op het eigen handelen en hoeft niet te twijfelen: het is dus in wezen een defensief patroon, dat echter niet als zodanig hoeft op te vallen. Het is essentieel dat men niet alleen zichzelf tegen kritiek beschermt, maar vooral ook anderen. Vanuit respectabele opvattingen over omgang met elkaar (voorzichtig, respectvol) onthoudt men anderen informatie die zij nodig hebben om te leren. De impliciete boodschap is dat anderen niet sterk genoeg zijn om eerlijk bejegend te worden.

Mensen die zo handelen, gedragen zich doorgaans volgens de norm en zijn uitermate effectief bij het aanpakken van standaardproblemen. Competente en aangepaste managers passen doorgaans in dit patroon. De defensiviteit in het patroon staat echter het leergedrag dat nodig is bij ingewikkelde problemen, in de weg. Hier is het vaak nodig om meer te doen dan alleen bijsturen binnen een gegeven logica – single-loop learning. Het sturen zelf moet ter discussie kunnen staan. Dit vereist reflectie op uitgangspunten achter het sturen en er is openbare toetsing van ideeën nodig. Deze reflectie en toetsing worden binnen model I echter vermeden, wat leidt tot verlies aan effectiviteit.

Toch zal dit laatste doorgaans nauwelijks worden gemerkt, als gevolg van het bestaande defensieve patroon. Een lastig gegeven daarbij is dat men niet alleen de neiging zal hebben de problemen van effectiviteit te ontkennen, maar dat men ook ontkent dat men ontkent. Dit creëert onduidelijkheden in de communicatie die het leerproces verder bemoeilijken. Er is sprake van een vicieuze cirkel.

Toch is er een alternatief, dat Argyris vele jaren in trainingen en adviestrajecten heeft ontwikkeld: model II, dat van een andere handelingstheorie uitgaat. De kern hiervan is dat geldige informatie (over handelingen en hun gevolgen, maar ook over gevoelens en emoties) de basis is (moet zijn) voor het handelen. Om effectief te kunnen handelen bij moeilijke vraagstukken, moet je weten wat je doet en constant kunnen ‘monitoren’ wat wel en niet werkt. Daarvoor moet op een manier geleerd worden, waarbij niet alleen binnen een bestaand kader wordt bijgestuurd (single-loop learning), maar moet ook het sturen zelf onderwerp van bijsturing zijn; vandaar de aanduiding double-loop learning. In navolging van Dewey’s ‘experimentalisme’ hanteert Argyris een pragmatisch waarheidscriterium: de meerwaarde van de handelingstheorie in model II is dat zij in bepaalde situaties tot effectiever handelen leidt dan de theorie in model I

In plaats van eenzijdig beheersingsgedrag van model I gaat het erom, situaties te creëren waarin mensen samen greep op de situatie krijgen en niet elkaar zwak hoeven te maken om zelf sterk te zijn. Door eerlijk en open te zijn en anderen niet tegen negatieve gevoelens te beschermen, laat men zien dat men de ander als gelijkwaardig ziet. Het effect is dat mensen de effectiviteit van hun handelen openbaar kunnen toetsen, waardoor valide kennis ontstaat over deze effectiviteit.

Argyris: model I en II
De twee modellen van Argyris betreffen de manier waarop mensen daadwerkelijk handelen en de impliciete theorie die zij daarbij hanteren. Deze ‘daad-theorie’ (theory in use) wijkt overigens vaak af van de manier waarop men denkt te handelen, de zogenaamde ‘praat-theorie’ (espoused theory.)


Model I
Ik constateer dat veel managers en medewerkers communiceren volgens model I. Ze proberen de gesprekspartners te manipuleren in plaats van kennis te delen. Ze stellen vragen op een manier die anderen ertoe moet brengen in te stemmen met hun standpunt. Ze brengen hun mening zo naar voren dat de kans op discussie wordt beperkt. En ze beoordelen stilzwijgend andermans standpunt en zoeken daar bepaalde redenen achter.


Model II
Tegenover Model I stelde Argyris Model II. De beste managers informeren actief naar de mening en de achterliggende redenering van de gesprekspartners. Ze presenteren hun eigen standpunt op een manier waarop anderen worden aangemoedigd aan te geven waar de opvatting gebreken vertoont. En ze verwoorden hun conclusies aangaande andermans opvatting en nodigen de anderen uit deze gevolgtrekkingen te corrigeren als die niet deugen. Alleen als we ons op het werk oprecht en volledig durven uit te spreken ‘ kunnen we van elkaar leren.

Voor de toekomst van ieder bedrijf is het noodzakelijk dat alle collega’s zonder maskers hun eigen waarheden delen. Wil ik binnen de organisatie een dialoog op gang brengen dan leer ik van Argyris de volgende lessen:

1. Geef gesprekspartners juiste en volledige informatie, met inbegrip van mijn eigen gevoelens aangaande de kwestie. Verdedig je eigen standpunt en verduidelijk op grond van welke argumenten en gegevens je tot je conclusie kom (meer poneren).

2. Nodig anderen uit tot vragen en commentaar. Spoor redeneerfouten bij anderen op en informeer bij verschil van mening naar andermans argumentatie. (meer vragen).

3. Beschouw beweringen van mijzelf en anderen als te toetsen hypothesen. Verwoord het standpunt van anderen, en bedenk manieren om concurrerende visies te toetsen. Maak een objectieve afweging van argumenten, en verander van standpunt wanneer anderen overtuigende argumenten en gegevens aandragen.

4. Illustreer gevolgtrekkingen en toets ze publiekelijk, en onderbouw generalisaties met concrete voorbeelden. Erken zowel overeenkomsten als verschillen tussen ideeën.

5. Denk kritisch na over vooronderstellingen en de gevolgen daarvan, en pleit voor grotere inspanningen om de gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken.